Naam | Barend Schellevis | De Paradijsstraat in 1932: midden links de Helstraat met een gevel van het Wijnhuis (het enige zichtbare pand dat er nu nog staat). Rechtdoor loop je naar het huidige Tempelplein; rechts zie je de huizenrij waarvan Paradijsstraat 2 de achterste was (Bron: Beeldbank Archief De Domijnen). Links Paradijsstraat 2; rechts hetzelfde witte huisje als op de foto uit 1932, maar nu blijkbaar in beduidend slechtere staat. Dit huisje is op de kadasterkaart van 1942 niet meer ingetekend (Bron Collectie Wijnhoven, Archief De Domijnen). De Paradijsstraat in 1926: vooraan de Helstraat met het nog bestaande 'Wijnhuis', direct achter het Wijnhuis is Paradijsstraat 2 te zien; daarachter de Sjiefbaan en rechtsboven het oude Kleesj (Bron: Archief De Domijnen). Een plattegrond uit 1962; van het rijtje huizen in het midden is het meest rechtse Paradijsstraat 2 (Bron: Archief De Domijnen). |
Geboren | 26 juli 1913 te Amsterdam | |
Gedeporteerd | 25 augustus 1942 naar Westerbork, 28 augustus 1942 naar Kosel | |
Vermoord | 15 januari 1943 te Spytkowice (fictieve datum) | |
Adres | Paradijsstraat 2, Sittard | |
Familie | zoon van wijlen Hartog Schellevis en van Jansje Schellevis-Goudsmit; broer van Simon, Mozes, Grietje en Rachel Schellevis | |
Achtergrond | Toen de ouders van Barend Schellevis in 1910 trouwden, was van zijn vier grootouders alleen de moeder van Jansje nog in leven. Vader Hartog had tenminste één broer en twee zussen, moeder een broer. De familie woonde in Amsterdam. Vader was voddenkoopman van beroep. Hij was bij zijn huwelijk pas 21 en zijn bruid 23 jaar. Ze kregen vijf kinderen: in 1911 Simon, in 1912 Mozes, in 1913 Barend, in 1916 Grietje en in 1920 Rachel. Barend was vernoemd naar een broer van zijn vader, de andere kinderen naar de grootouders. In april 1934 verhuisde het gezin van Amsterdam naar Maastricht. Twee maanden later, op 8 juni 1934 overleed Hartog Schellevis te Maastricht, 46 jaar oud. Een tweede tragedie trof het gezin amper twee jaar later: de roofmoord op de oudste zoon Simon, toen pas 25 jaar. Simon was veekoopman en had in april 1936 op een dag blijkbaar een heel goede handel gehad. Hij zette 's avonds in de herberg van Klein-Ternaaien opzichtig de bloemetjes buiten van zijn geld. Na verlaten van de herberg werd hij door drie mannen overvallen en beroofd, en vervolgens in het Albertkanaal gegooid. Nadat zijn lijk was opgedoken werden de daders al snel gepakt en later dat jaar veroordeeld. Het gezin Schellevis bleef nog een jaar in Maastricht en verhuisde in november 1937 naar Sittard, in een pand op de Molentraat (thans Helstraat) 39, waar ze nog woonden toen de Duitsers binnen vielen. Alleen zus Grietje, die als dienstbode werkte, woonde in die tijd op verschillende adressen, in Sittard, Eindhoven en Amsterdam. Van juni tot oktober 1940 woonde het hele gezin tijdelijk weer in Amsterdam, op hetzelfde adres als Grietje. Grietje trouwde eind oktober met de fotograaf Leon Koopman. De rest van het gezin, moeder Jansje met Mozes, Barend en Rachel, vestigde zich nu weer in Sittard, dit keer op Molenstraat (Helstraat) 31, en per 4 juli 1941 op Paradijsstraat 2. Paradijsstraat 2 was een pand van de gemeente Sittard. Hier woonde al het mijnwerkersgezin Mols-Chrominski (familie van Zefke Mols) en de oude weduwnaar Sjeng Oberdorf, die eerder met zijn vrouw aan de overkant een café had gehad. Met het gezin Schellevis erbij telde het pand tien bewoners. Moeder Jansje kwam aan de kost als koopvrouw in ongeregelde goederen en (samen met Mozes en Barend) galanteriën. Zus Rachel werkte een tijd als kapster. Barend had eerder ook als fabrieksarbeider gewerkt, waarschijnlijk in Amsterdam en/of Maastricht. Het jaar 1941 bracht veel verdriet. In juni overleed oma in Amsterdam, en in september werd zwager Leon Koopman in concentratiekamp Mauthausen vermoord; hij was waarschijnlijk opgepakt bij één van de razzia's in Amsterdam in februari of juni 1941. Wat eerst nog een lichtpuntje was: Grietje was in januari 1941 van een zoontje bevallen, werd eveneens een tragedie, toen het kind in november van dat jaar stierf. Barend en Rachel Schellevis moesten zich eind augustus 1942 melden voor 'werk in Duitsland'. Via Kamp Westerbork werden ze binnen twee dagen op de trein gezet richting Auschwitz. Terwijl zijn zus in Auschwitz vergast werd, behoorde Barend tot de mannen die uit de trein waren gehaald bij het werkkamp Kosel, zo’n 80 kilometer voor Auschwitz. Deze mannen werden in verscheidene kampen te werk gesteld. Barend belandde uiteindelijk in Spytkowice, een primitief kamp dat was opgezet om een rangeerterrein aan te leggen voor de Reichsbahn. Er was geen stromend water en geen electriciteit, en de helft van de gevangenen stierf in de drie maanden dat het kamp bestond. Op 16 januari 1943 werd het kamp opgedoekt. Hermans van Rens schrijft hierover in zijn dissertatie: Het meest gruwelijke kamp was Spytcowicz. “De verzorging was van dien aard dat velen al zeer spoedig stierven, en de rest zodanig verzwakt was dat er van werken haast geen sprake meer was”, zei Abraham Silber na de oorlog. De mensen van het transport uit Westerbork van 28 augustus moesten hier werken aan de opbouw van het kamp. Hier overleden een groot aantal Nederlandse joden waaronder de broers Robert en Rudolf Benedic uit Valkenburg, Joseph Gans uit Vaals, de broers Salomon en Jacob Jacobs uit Valkenburg, Barend Schellevis uit Sittard, en de broers Isaac en Meijer van Spier uit Maastricht. Zieken in Spytcowicz werden afgevoerd naar de gaskamer van Auschwitz. Zelf redde Silber zijn leven door zich in de ziekenbarak te verstoppen toen de patiënten voor vergassing werden opgehaald. Broer Mozes en moeder hadden even uitstel gekregen, maar waren in november 1942 alsnog opgepakt en naar Westerbork gebracht, en vandaar gedeporteerd naar Auschwitz. Niemand van het gezin overleefde de oorlog. Huisgenoot Sjeng Oberdorf overleed in de Paradijsstraat op 1 mei 1943. Het gezin Mols, met vier kinderen, emigreerde in 1952 naar Australië. | |
Link | ||
Literatuur | - | |
Motief vervolging | joodse afkomst
|