Naam | Albert Claessens | Albert en Ida bij hun huwelijk in 1938 (bron: Jac Lemmens). De handtekening van Albert in de administratie van de staatsmijn Maurits (bron: H. Strijkers). Pas in 1952 werd te Geleen het overlijden van Albert ingeschreven (bron: EHCSG). Stolperstein, geplaatst 27 juni 2015. |
Geboren | 19 april 1905 te Obbicht | |
Gedeporteerd | 25 augustus 1942 naar Westerbork, 28 augustus 1942 naar Kosel | |
Vermoord | 30 april 1943 in Midden-Europa (fictieve datum) | |
Adres | Pastoor Vonckenstraat 51, Geleen | |
Familie | zoon van Leo Claessens en van wijlen Sara Hirsch; broer van Jozef Claessens en van Ellie Harmsen-Claessens; echtgenoot van Ajga Krzanowska | |
Achtergrond | Vader Leo stamde uit de Beekse familie Claessens en de Grevenbichtse familie Croonenberg, die al sinds de 18de eeuw in Limburg woonden. De ouders van Leo hadden zich in 1861 te Obbicht gevestigd. Leo's broer was verhuisd naar Urmond en zijn zusters naar Maastricht; Leo’s gezin was het laatste joodse gezin in het verder katholieke Obbicht. Leo was koopman en slager, en had eind 19de eeuw de harmonie in Obbicht mee opgericht. Sara, Leo’s tweede vrouw en moeder van de drie kinderen, was afkomstig uit het Duitse Hülchrath bij Düsseldorf; zij overleed in 1925. Albert Claessens vertrok in 1921 voor enige tijd naar Recklinghausen, waarschijnlijk naar een oom en tante. Hij handelde een aantal jaren in manufacturen, linten, knopen en dergelijke. In 1929 werd hij handlanger bij de cokesfabriek van de staatsmijn Maurits in Geleen en werkte daar op het bedrijfslaboratorium. In april 1931 verhuisde hij van Obbicht naar Geleen. Op 4 april 1938 trouwde Albert te Amby met de Poolse immigrante Ajga (Ida) Krzanowska uit Silezië. Ze vestigden zich in Geleen op Pastoor Vonckenstraat 51. Op last van de Rijkscommissaris werd Albert op 1 april 1941 ontslagen bij de Staatsmijnen. Hij verdiende nadien als grondwerker de kost. Albert dacht niet aan onderduiken; hij ging ervan uit dat de joden naar werkkampen werden gebracht in Duitsland. Bij de eerste oproep, op 25 augustus 1942, werden hij en Ida, evenals zijn broer Zef uit Sittard en diens vrouw Cilly en vele anderen, via Maastricht naar Westerbork gebracht, en van daaruit zijn ze op 28 augustus weggevoerd richting Auschwitz. Op 25 augustus 1942 vermeldt het Geleense politierapport dat uit hun huis alle bederfelijke goederen zijn weggehaald. Ida Claessens-Krzanowska en Cilly Claessens-Hirsch werden direct na hun aankomst in Auschwitz vergast, nog geen week na hun vertrek uit Geleen. Albert en Zef behoorden tot de mannen die de trein moesten verlaten bij het werkkamp Kosel, zo’n 80 kilometer voor Auschwitz. Deze mannen werden vanuit Kosel in verscheidene kampen te werk gesteld. Van hun lotgevallen is weinig bekend; alleen de aantekening 'overleden in Midden-Europa' getuigt van hun droevig lot. Vader Leo en zus Ellie overleefden de oorlog. | |
Link | ||
Literatuur | De vergeten joden van Geleen 1920-1950 | |
Motief vervolging | joodse afkomst De keuring van Albert voor in dienst treding bij de staatsmijn Maurits
|